“Ze spreekt Engels! Hoera! Een Amerikaanse! Ik. Ga. Een. Gesprek. Voeren! Met woorden en zinnen!”
Dat dacht ik, toen ik de missionaris zag, daar op station Nara. Na een paar weken zo ongeveer zero contact was ik zo ontzettend blij met deze ontmoeting. (Die plaatsvond lang voor de coronacrisis – man, wist ik veel.)
Japan is namelijk…
- prachtig;
- fascinerend en bizar;
- goed georganiseerd en daarmee makkelijk te benavigeren, ook als je geen Japans kunt lezen, spreken of verstaan.
Maar Japanners zijn over het algemeen buitengemeen behulpzaam en vriendelijk, maar spreken nauwelijks Engels, en mijn Japans beperkt zich helaas tot drie woorden. Bovendien houden Japanners uit respect tamelijk veel afstand.
En met name dat laatste vond ik vrij lastig. Ik was er maar kort, maar had toch al vrij snel dringende behoefte aan een echt gesprek. Niet per se een gesprek over de relativiteitstheorie (want daar zou ik zelf ook geen billen van begrijpen in een taal die ik wel spreek), maar gewoon een gesprekje over “goh, waar kom jij vandaan, en wat doe je zoal, en waar moet ik hier in Kyoto echt naartoe”, en eigenlijk had ik ook wel trek in een gesprekje in de richting van “raak jij ook zo in de war van het eten omdat je niets kunt lezen en geen idee hebt wat er op je bord ligt en alles daarmee heel avontuurlijk is?”
In Kyoto was het aantal gesprekken dat ik met locals voerde op 2 vingers te tellen:
- De receptioniste in mijn hotel was zeer behulpzaam toen ik snotterend en wel in Kyoto aankwam. Ons gesprek over mijn snotneus schiep een band, maar veel verder dan ‘goedemorgen’ en ‘fijne dag’ en ‘kunnen we om 10.30 de kamer schoonmaken?’ kwamen we daarna niet meer.
- In de metro ontmoette ik nog een Japanse student, die met zijn cello op weg was naar een repetitie. Hij wilde graag zijn Engels met mij oefenen. Gedurende 10 minuten praatten wij over zijn cellostudie, en dat gesprekje was het onbetwiste sociale hoogtepunt van mijn dag, week, of misschien wel mijn hele verblijf in Japan.
Het was echter toch wat karig. (Wie gesagt, dit was lang voor het coronatijdperk…)
Daar kwam de missionaris in beeld, op het station van Nara
Ik had haar niet onmiddellijk herkend als een missionaris, maar ik had me ook niet gerealiseerd dat het hele missiegebeuren in de 21e eeuw überhaupt nog bestond. Hoe het ook zij, ze was dus missionaris, kwam uit een gehucht in Utah en was op Missie in Japan. Dit kon me op dat moment niks schelen, ik wilde gewoon met iemand klessebessen.
Sister Cheney (had haar voornaam waarschijnlijk in Utah gelaten) was 22 en had haar Japanse huisgenote (eveneens missionaris) bij zich, die geen woord Engels sprak en tijdens dit treingesprek gewoon in slaap viel…
Maar goh, interessant, missionariswerk, vertel eens? Nou, Sister Cheney was 1,5 jaar in Japan geweest, en zou over 2 weken naar huis gaan. Je meldt je aan voor ‘dienst’, en de Missie bepaalt dan waar je naartoe gaat. Zij werd uitgezonden naar Japan, waar toevallig haar vader ook een tijd voor zijn werk was. Je mag eens in de 2 weken e-mailen met je familie, en zeker niet bellen of live contact hebben. Want stel je voor! (??) Maar de vader van Sister Cheney had een ontmoeting toch voor elkaar gekregen, daar in Japan. Gewaagd!
So far, so good. Ik kom niet elke dag missionarissen tegen (nu zou ik zeggen: godzijdank, maar goed, dat is praten achteraf he), en het was allemaal best interessant.
De vreugde over het gesprek vervloog echter tamelijk snel
Cheney vertelde honderduit over haar ervaringen als missionaris in Japan. Dat Japanners soms boos op haar werden en tegen haar riepen dat ze gek was en haar geloof maar in haar eigen land moest gaan opdringen, of gewoon de deur dicht deden. Die Japanners, die hadden er niets van begrepen. Want zeg zelf, wie zou niet de missionaris die het geloof dat je al hebt belachelijk komt maken en haar Utahse heikneutergeloof aan jou komt opdringen met open armen ontvangen?
Japanners begrepen er sowieso niets van, trouwens. Vorig jaar juli hadden Japanse kennissen, als ik het goed begreep ook van de Missie, speciaal voor haar en twee andere Amerikanen, op 4 juli een barbecue georganiseerd. Maar dat was dus echt helemaal niet een barbecue zoals Amerikanen dat doen op 4 juli! Echt heel erg. Nee, die Japanners, die snapten er niets van. Van het leven, van de wereld, enzo.
“En jij, wat doe jij?”, vroeg Sister Cheney vervolgens. “Ik ben op reis”, zei ik, en vertelde dat het best gek was om van de winter in Nieuw-Zeeland, zomaar, hoppa midden in de zomer in Japan te belanden. Sister Cheney had wat moeite met dit idee.
“Winter? Maar het is toch zomer? Hoe kan het nou winter zijn in Nieuw-Zeeland?”
Daarop had ik weer even moeite met het idee dat mensen de hele wereld over reizen om hun geloof aan anderen op te dringen, maar vervolgens zelf geen idee hebben van de concepten noordelijk halfrond en zuidelijk halfrond, en vermoedelijk ook nog denken dat de aarde plat is.
Maar goed, ik ben de kwaadste niet, en ik was echt heel blij om weer eens een gesprek te voeren, dus ik vertelde haar van de twee halfronden enzo, en het concept tijdsverschil, en de stand van de zon, en al die dingen meer. Ik vroeg me nog even af of ik ook nog even moest laten vallen dat de aarde niet plat is, maar dat concept leek haar, verrassend genoeg, toch wel bekend.
Aha. “En waar is voor jou thuis?”
“Nederland.”
“Oh! Wat leuk! Dat is een provincie in Duitsland, toch?”
Nu kan ik creativiteit die verder gaat dan wiet, tulpen en hoeren meestal wel waarderen, maar dit was toch het moment waarop ik me echt begon af te vragen ‘are we there yet?’
Sister Cheney vroeg zich echter af of haar kerk in Nederland, je weet wel, die koddige Duitse provincie, ook wel bestond. Mijn antwoord ‘geen idee, volgens mij wel, maar is splinterbeweging’ (om niet te zeggen ‘looney bin’), was niet helemaal het antwoord waarop ze gehoopt had. Sister Cheney werd bevangen door een acute aanval van bekeringdrang.
Tijd om te gaan!
Zij drukte mij flyers in de hand, maar ik kon godzijdank verhinderen dat ze me op station Kyoto ter plekke poogde te bekeren. Ik had immers een ontzettend belangrijke afspraak.
Ik moest namelijk heel gauw terug naar mijn hotel om met de receptioniste over het weer te gebaren.
Moraal van het verhaal: de volgende keer ga ik een goed gesprek aan met een van de herten van Nara.
Dit deed ik ook in Kyoto: de paden op, de lanen in met Johnnie Hillwalker
Japan, juni 2012